De commissie Don is tot de conclusie gekomen dat onderwijsinstellingen onnodig veel geld opsparen. Deze commissie heeft in opdracht van kabinet het vermogensbeheer binnen deze sector onderzocht. Het overbodig hamstergedrag valt te wijten aan het gebrek aan financiële deskundigheid. Voornamelijk bij de kleinere basisscholen en scholen in het voortgezet onderwijs is dit fenomeen duidelijk waar te nemen. Volgens schattingen is het overschot bij deze groep inmiddels opgelopen tot 1,5 miljard euro.
Als oplossing stelt de commissie Don dat instellingen meer met elkaar moeten samenwerken en waar nodig zelfs moeten samengaan. Door deze toenadering is het mogelijk om efficiënter met middelen om te gaan en dus schaalvoordelen te creëren.
De commissie heeft in het proces van samengaan geen grote rol voor het kabinet weggelegd. Het is verstandiger om de directies en de besturen van de verschillende instellingen zelf de samenwerking op te laten zoeken; hierdoor blijft de bestuursautonomie ongeschonden.
Wel wil de commissie de Onderwijsinspectie een grotere taak geven. Nu controleert deze inspectie alleen of de bestedingen rechtmatig zijn. In de toekomst dient daarnaast ook aandacht aan de doelmatigheid worden gegeven.
Het doel is uiteindelijk dat onderwijsinstellingen het opgebouwde vermogen afbouwen en uitkomen op een maximale financiële buffer van 10 tot 15% van het jaarbudget. In die situatie moeten de instellingen wel kunnen rekenen op een vangnet van de overheid, in de vorm van gemakkelijk te verkrijgen leningen.
Het kabinet heeft inmiddels alle aanbevelingen van de commissie Don overgenomen.