In tijden van recessie zijn veel organisaties genoodzaakt alle zeilen bij te zetten om de kosten beheersbaar te kunnen houden. Vaak moeten in tijden van laagconjunctuur de externe inhuur, of te wel de ‘flexibele schil’ als eerst de organisatie verlaten. Bij hoogconjunctuur neemt vervolgens de vraag naar deze ‘flexibele schil’ weer toe.
In de periode 2004-2008 was er sprake van hoogconjunctuur. De vraag naar ZZP-ers en uitzendkrachten nam in die periode sterk toe. Deze mensen konden organisaties voorzien in hun (tijdelijke) behoefte naar extra arbeidscapaciteit. Evenredig aan de daling van de conjunctuur nam de vraag naar ZZP-ers en uitzendkrachten vanaf 2009 weer flink af. Voor organisaties is het van groot belang dat zij hun behoefte naar arbeidscapaciteit flexibel kunnen afstemmen op de status van de conjunctuur. Maar wat is nu de beste verhouding tussen vaste en flexibele arbeidscapaciteit?
De medewerkers in dienst van de organisatie bepalen het gezicht van de organisatie. Zij zijn verbonden aan de organisatie en bepalen de sfeer, de cultuur en de uitstraling. Het is daarom belangrijk dat 80% van het personeelsbestand bestaat uit een vaste kern. Om te kunnen voldoen aan de wisselende behoefte aan arbeidscapaciteit is een flexibele arbeidscapaciteit van 10% tot 20% wenselijk. Organisaties die binnen deze bandbreedte blijven, zijn over het algemeen voldoende flexibel om te kunnen anticiperen op de wisselende vraag naar arbeidscapaciteit bij zowel een hoog- als bij een laagconjunctuur.