De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 26 november 2010 uitspraak gedaan inzake het bezwarende karakter van de functie van brandweercommandant c.q. officier van dienst in het kader van het functioneel leeftijdsontslag (FLO) overeenkomstig de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling/ Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO).
Het FLO is per 1 januari 2006 afgeschaft. Gelijktijdig is er een nieuw uittredingsstelsel voor werknemers in een bezwarende functies afgesproken. Daarbij is voor personeel dat op het moment van het vervallen van het FLO werkzaam was in een zogenoemde FLO-functie overgangsrecht afgesproken. De uitwerking hiervan is neergelegd in hoofdstuk 9b van de CAR/UWO. Afhankelijk van het feit of een ambtenaar al dan niet in een bezwarende functie werkzaam is, geldt voor hem een gunstig dan wel minder gunstig overgangsrecht. Vanwege de sterke verschillen in het takenpakket per brandweerkorps hebben CAO-partijen ervoor gekozen om lokaal te laten vaststellen of er sprake is van een bezwarende functie.
In de desbetreffende gemeente is de functie van brandweercommandant c.q. officier van dienst als niet bezwarend in de zin van de het FLO-overgangsrecht aangemerkt. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd.
De brandweercommandant is van mening dat de bij zijn indiensttreding gemaakte afspraken en de daaruit voortvloeiende gemeentelijke besluitvorming een toezegging behelzen waaraan rechten kunnen worden ontleend. In casu toepassing van het meest gunstige overgangsrecht. De Raad is het hier niet mee eens. De Raad heeft reeds eerder (bijvoorbeeld in CRvB 29 juli 2010, LJN BN3451 en CRvB 29 juli 2010, LJN BN3559) geoordeeld dat aan de regeling van het FLO zoals die gold tot 1 januari 2006, als zodanig geen gerechtvaardigde verwachtingen vallen te ontlenen. Het feit dat voorheen uitzicht bestond op een gunstiger regeling houdt niet in dat sprake is van verkregen rechten, die niet zouden mogen worden aangetast.
Er zijn aan betrokkene geen toezeggingen gedaan met een verdergaande en meer individuele strekking dan die tot het brengen van de door hem geambieerde functie onder de FLO-regelgeving. Het wijzigen van de regelgeving hieromtrent houdt geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging in, waaraan de brandweercommandant rechten kan ontlenen. Het beroep van de brandweercommandant op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
De brandweercommandant heeft voorts aangevoerd dat zijn werkzaamheden als bezwarend in de zin van artikel 9b:2, aanhef en onder b, van de CAR/UWO zijn aan te merken. De Raad overweegt dat de functie van brandweercommandant alleen al niet onder de definitie van de bepaling valt omdat in die functie geen piket- of roosterdiensten worden gedraaid. Daarnaast is de Raad van oordeel dan ook niet is gebleken dat de uitoefening van de functie een verhoogde kans op gezondheidsklachten met zich meebrengt, nu de brandweercommandant de verrichtingen van zijn brandweerlieden op enige afstand pleegt te volgen en over het algemeen niet deelneemt aan de repressieve brandbestrijding.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Bron: LJN: BO5128, Centrale Raad van Beroep , 09/2995 AW